Wie is de baas in de middeleeuwse stad?

Nederland als land bestaat in de middeleeuwen nog niet. Er zijn wel een heleboel kleine gebiedjes, die bij elkaar ‘De Nederlanden’ heten. In zo’n gebiedje is een edelman of heer de baas. Hij maakt de wetten en straft de mensen die zich er niet aan houden. De mensen in het gebied moeten hem gehoorzamen. Dat geldt ook voor de handelaren en ambachtslieden in het gebied. Maar als een woonplaats groter, rijker en machtiger wordt, willen ze daar zelf de baas van zijn. Ze vragen de heer van het gebied om stadsrechten. Dat zijn afspraken tussen de heer van het gebied en de stad. De stadsbewoners mogen dan bijvoorbeeld een muur om hun stad bouwen. Voor het krijgen van stadsrechten moeten de bewoners van de stad wel wat terugdoen. Ze betalen bijvoorbeeld belasting aan de heer. Ook krijgt hij een deel van het geld dat de stad verdient met boetes en bij oorlog moeten ze hem helpen. Met het krijgen van stadsrechten wordt een plaats pas echt een stad. De inwoners van de stad noemen zich burgers. Niet iedereen kan zomaar burger van een stad worden.

Door stadsrechten krijgt de stad een eigen bestuur. Het bestuur maakt regels, waaraan aan iedere burger zich moet houden. Hoe ziet zo een bestuur eruit?

‘Houd de dief! Roepen de schout en zijn rakkers!’ Dit kun je een koopman horen roepen die net bestolen is. De schout en zijn rakkers pakken dan de dief op en zetten hem gevangen. De rakkers kun je vergelijken met de politie van nu. De schout was hun baas. Hij was ook de baas van de schepenen. Dat is een groep mensen die bepaald welke straf iemand krijgt, die zich niet aan de regels houdt. Zij kregen weer advies van een raad. Een burgemeester is de baas van die raad. In een grote stad zijn er soms meer burgemeesters. Schout, schepenen en burgemeesters besturen samen de stad. Ze komen meestal uit de rijkste families van de stad.

Maak jouw eigen website met JouwWeb